

Ik kan er met moeite van slapen, die inspiratie stopt maar niet met opborrelen.... maar 't kan ook wel een beetje van 't snot zijn.
Toedeloe!
Ann
Het boek van Christine verschijnt ergens in mei of zo.
Hij kwam naar Columbia met een nieuw zwart kamgaren pak, uit de catalogus van Sears & Roebuck en betaald met het spaargeld van zijn moeder, een versleten overjas die van zijn vader was geweest, een blauwe wollen broek die hij een keer per maand naar de methodistenkerk in Booneville had gedragen, twee witte overhemden, twee stel schone werkkleren en vijfentwintig dollar cash, die zijn vader als voorschot op de tarweoogst van de komende herfst van een buurman had geleend. Nadat zijn vader en moeder hem vroeg in de ochtend met hun door een ezel getrokken boerenkar hadden weggebracht, begon hij vanaf Booneville aan de wandeltocht.
Het was een warme herfstdag en de weg van Booneville naar Columbia was stoffig. Na bijna een uur wandelen kwam er een vrachtkar naast hem rijden, en de voerman vroeg hem of hij een lift wilde. Hij knikte en klom op de stoel van de kar. Zijn wollen broek was tot zijn knieën rood van het stof, en op plekken waar het stof van de weg zich met zijn zweet had vermengd, zat zijn door zon en wind gebruinde gezicht onder het vuil. Tijdens de lange rit bleef hij zijn broek met zijn onbeholpen handen schoonvegen en zijn vingers door zijn recht overeind staande zanderige haren halen, die maar niet plat op zijn hoofd wilden blijven liggen.
Tegen het eind van de middag kwamen ze in Columbia aan. De voerman liet Stoner in de buitenwijken van de stad afstappen en wees op een groep gebouwen in de schaduw van grote iepen. ‘Dat is jouw universiteit,’ zei hij. ‘Daar zul je naar school gaan.’
Nadat de man was weggereden, bleef Stoner minutenlang naar het gebouwencomplex staan staren. Zoiets imposants had hij nog nooit gezien. Vanaf een weids groen veld, onderbroken door stenen muren en kleine lapjes tuin, strekten zich de gebouwen van rode baksteen naar boven uit. Onder zijn ontzag werd hij plotseling een geborgenheid en kalmte gewaar zoals hij nog niet eerder had meegemaakt. Hoewel het laat was, wandelde hij vele minuten langs de randen van de campus, alleen om te kijken, alsof hij het recht niet had om naar binnen te gaan.
Het was bijna donker toen hij een voorbijganger vroeg in welke richting Ashland Gravel lag, de weg die hem naar de boerderij van Jim Foote zou leiden, de neef van zijn moeder voor wie hij zou werken. En het was al donker toen hij bij het witte twee verdiepingen hoge houten huis kwam waar hij zou wonen. Hij had de Footes niet eerder gezien, en het voelde vreemd aan om hen zo laat te benaderen.